Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ6498

Datum uitspraak2004-07-28
Datum gepubliceerd2004-08-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers161300/HAZA 03-961
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betaling aan bankrekening op naam van derde. Derde en failliet onderhielden een rekening-courant relatie. Voor een derde in deze omstandigheden gelden dezelfde criteria (voor toepassing van art. 54 FW) als voor een bank.


Uitspraak

VONNIS van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van: mr. ADRIANUS VAN DEN END, in de hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap CITRO CARS B.V., wonende te Utrecht, e i s e r, procureur: mr. P.J. Soede, - t e g e n - de besloten vennootschap ALCREDIS FINANCE B.V., gevestigd te Vianen, g e d a a g d e, procureur: mr. H.H. Tan. Partijen zullen in dit vonnis worden aangeduid als “de curator” respectievelijk “Alcredis”. 1. Het verdere verloop van de procedure Dit vonnis is een vervolg op het tussenvonnis van 13 augustus 2003 waarbij Alcredis is toegestaan om [naam echtgenote van bestuurder] in vrijwaring op de roepen. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken: - de conclusie van antwoord, met producties; - het tussenvonnis van 15 oktober 2003 waarbij een comparitie van partijen is gelast; - het proces-verbaal van comparitie van partijen na antwoord; - het proces-verbaal van voortzetting van comparitie van partijen, tevens mondeling vonnis; - het proces-verbaal van getuigenverhoor na mondeling vonnis; - het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor; - de conclusie na enquête tevens houdende akte aanvulling van eis, met producties; - de antwoordconclusie na enquête. Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd. 2. De vaststaande feiten 2.1. [Naam bestuurder] was bestuurder en enig aandeelhouder van [naam beheer] B.V. (hierna: “beheer”). Beheer hield op haar beurt alle aandelen in het kapitaal van de vennootschappen Iepenlaan Hoogland B.V. (voorheen Suzuki Amersfoort B.V., hierna: ”Iepenlaan”) en Citro Cars B.V. (hierna: “CC”). 2.2. Beheer, Iepenlaan en CC hebben kredietovereenkomsten gesloten met Alcredis. Daarbij is onder meer overeengekomen dat alle vorderingen en activa van de vennootschappen aan Alcredis verpand zouden worden. Ook heeft Alcredis een rekening geopend bij Fortis bank met nummer 25.50.38.658 (hierna: “de bankrekening”), met het kenmerk “inzake CC”. CC heeft haar debiteuren gevraagd om betalingen aan haar op de bankrekening te verrichten. 2.3. In december 2001 heeft [naam bestuurder] [naam getuige 1] aangenomen om de interne bedrijfsvoering van CC te versterken. [Naam bestuurder] is eveneens in december 2001 ernstig ziek geworden en is op 2 februari 2002 overleden. [Naam getuige 1] heeft zijn werkzaamheden vervroegd aangevangen op 18 februari 2002. In eerste instantie wilde zijn weduwe de bedrijfsvoering voortzetten, daarvan is zij later teruggekomen. 2.4. De voorlopige jaarcijfers 2001 van CC zijn rond eind maart 2002 beschikbaar gekomen. Hieruit bleek dat CC op 31 december 2001 technisch failliet was. 2.5. Alcredis heeft op 2 mei 2002 de kredietovereenkomst opgezegd. Op 8 mei 2002 heeft Alcredis een (onder)huurovereenkomst met beheer gesloten teneinde de aan haar verpandde zaken in vuistpand te kunnen nemen. Alcredis heeft met het oog op de voorgenomen verkoop van (de onderneming van) CC een voortzetting van de bedrijfsvoering toegestaan. De activa van CC zijn op 31 mei 2002 verkocht aan Rovam B.V. De koopprijs is aan Alcredis betaald. 2.6. Beheer, Iepenlaan en CC zijn op 21 augustus 2002 op eigen verzoek failliet verklaard met benoeming van de curator als zodanig. 3. De vordering en het verweer 5.0. De curator heeft, na aanvulling van eis, gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (1) verklaart voor recht dat de verrekening van de vanaf 2 mei 2002, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, op de Fortisrekening met nr. 25.50.38.658 binnengekomen bedragen, voorzover deze geen betrekking hebben op aan Acredis verpande vorderingen, in strijd is met de goede trouw als bedoeld in artikel 54 Fw; (2) Alcredis veroordeelt om medewerking te verlenen aan de inzage van de relevante financiële bescheiden behorende bij de bankrekening en wel op straffe van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag dat Alcredis in strijd met het vonnis haar medewerking weigert; (3) Alcredis veroordeelt tot betaling aan de curator van de bedragen die vanaf 2 mei 2002 op de bankrekening zijn binnengekomen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding; en (4) Alcredis veroordeelt in de kosten van deze procedure. 3.2. Alcredis heeft de vorderingen van de curator gemotiveerd betwist. De stellingen van partijen zullen, voor zover van belang, bij de beoordeling worden besproken. 4. De beoordeling 4.1. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen hebben partijen de rechtbank verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te laten plaatsvinden. Dit in het kader van een verkenning van de mogelijkheden om in deze tot een minnelijke regeling te komen. Teneinde te voorkomen dat hiertoe een separaat verzoekschrift zou moeten worden ingediend heeft de rechtbank bij mondeling vonnis de curator toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat Alcredis op 2 mei 2002 wist dat het faillissement van CC aanstaande was. De rechtbank heeft daarbij uitdrukkelijk in het midden gelaten of het voor het geven van een oordeel in deze procedure nodig zou zijn om op dit punt bewijs bijeen te laten brengen en, indien dat het geval zou zijn, op wie de bewijslast zou rusten. De rechtbank zal nu derhalve eerst op die vragen ingaan. 4.2. Alcredis heeft de ontvangsten op de bankrekening verrekend met haar vordering op CC. Die verrekening was volgens de curator met ingang van 2 mei 2002 strijdig met artikel 54 Fw omdat Alcredis vanaf dat moment wist dat een faillissement van CC aanstaande was. De rechtbank stelt vast dat, gelijk de curator heeft gesteld, zich hier een situatie voordoet vergelijkbaar met die in het arrest AMRO/THB (NJ 1989,449). Het feit dat de bankrekening op naam van Alcredis en niet op naam van CC stond, maakt dat niet wezenlijk anders. CC hield geen andere (eigen) bankrekening aan. Feit is dat tussen Alcredis en CC een rekening-courant relatie bestond. Alcredis vervulde aldus een rol die gelijk is aan de traditionele rol van een bank. De betaling door een debiteur van CC aan de bankrekening kan aldus, gelijk in het in voornoemd arrest omschreven geval, worden gezien als een opdracht tot creditering van de rekening-courant verhouding. De ontvangst van een dergelijke opdracht moet worden gekwalificeerd als een schuldovername in de zin van artikel 54 Fw. Ook de omstandigheid dat CC (al) haar debiteuren een algemene instructie geeft om te betalen aan een bankrekening die op naam staat van “Alcredis, inzake CC”, maakt dit niet anders. De instructie kwalificeert onder deze omstandigheden niet als een schuldoverneming of als een specifieke opdracht of last om aan een derde te betalen. De debiteuren van CC hadden derhalve de intentie om aan CC te betalen en niet om, ter delging van hun schuld aan CC, aan Alcredis te betalen. De rechtbank dient derhalve te onderzoeken of Alcredis vanaf 2 mei 2002, of enig later moment, wist dat een faillissement van CC aanstaande was. Indien Alcredis over die wetenschap beschikte kon zij zich niet langer te goeder trouw op verrekening beroepen. De bewijslast hiertoe rust op de curator. 4.3. De rechtbank is van oordeel dat de curator niet heeft kunnen aantonen dat Alcredis op 2 mei 2002 wist dat het faillissement van CC aanstaande was. De rechtbank stelt daarbij voorop dat om te kunnen constateren dat Alcredis wist dat het faillissement aanstaande was, vastgesteld moet worden dat Alcredis concrete aanwijzingen had dat een faillissement van CC onafwendbaar was. Alcredis had sinds 11 maart 2002 wekelijks overleg met [naam getuige 1] over met name de liquiditeitsbehoefte van CC. Alcredis wist op 2 mei 2002 dat de financiële situatie van CC niet goed was, en zag daarin aanleiding om de kredietovereenkomst op te zeggen. Alcredis wist echter ook dat besprekingen gaande waren met een gegadigde voor de overname van de onderneming van CC. Uit de stellingen van de curator en de verklaringen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] volgt niet dat Alcredis op dat moment moest verwachten dat de opbrengst van die overname niet voldoende zou zijn om de schulden van CC te voldoen. Ook de stellingen van de curator met betrekking tot de periode voor de opzegging van de kredietovereenkomst kunnen de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen. Daaruit volgt dat CC zich in een managementcrises bevond en dat op enig moment kwam vast te staan dat [echtgenote van bestuurder] niet in staat was om de onderneming voort te zetten en om deze extra financiering te verschaffen, maar daaruit volgt niet dat een faillissement aanstaande was. De heren [naam getuige 1] en [naam getuige 2] waren immers, in overleg met Alcredis, doende om een overnamekandidaat te vinden. 4.4. De curator heeft voorts gesteld dat Alcredis op enig moment na 2 mei 2002 wist dat het faillissement van CC aanstaande was. De curator heeft als eerste relevante moment, het moment van het toepassen van de bodemverhuurconstructie op 8 mei 2002, aangewezen. De rechtbank is van oordeel dat uit het toepassen van deze constructie, in het licht van de situatie van CC op dat moment, niet volgt dat Alcredis wist dat een faillissement aanstaande was. Ook op dat moment gold dat Alcredis een overname van (de activiteiten van) CC verwachtte. 4.5. Een volgend moment waarop Alcredis zich volgens de curator had moeten beseffen dat het faillissement aanstaande was, is het moment van ondertekening van de koopovereenkomst op 31 mei 2002. Alcredis was op dat moment volledig op de hoogte van de inhoud van de overeenkomst. Zij moest als pandhouder haar medewerking aan deze verkoop verlenen. Alcredis ontving de volledige opbrengst van de verkoop van de activa. Volgens de curator wist Alcredis op dat moment dat er onbetaalde crediteuren in CC achterbleven en dat CC vanaf dat moment geen inkomsten meer had. De debiteuren waren weliswaar niet overgedragen maar deze waren aan haar verpand. Uit de verklaring van getuige [naam getuige 2] blijkt echter dat hij er, tot kort voor de aanvraag van het faillissement, van uit ging dat CC aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. [Naam getuige 2] heeft verklaard dat hij verwachtte dat Alcredis op de incasso van de debiteuren een overschot zou realiseren, pas toen dat niet het geval bleek te zijn was een faillissement onvermijdelijk. Hieruit blijkt dat pas drie maanden na de overdracht van de activa duidelijk werd dat een faillissement onvermijdelijk was geworden. Getuige [naam getuige 1] heeft in dit verband verklaard: ”Ik was niet bekend met de omvang van de schulden van CC. Ik weet niet of de heer [naam getuige 2] daarmee bekend was. Bij mijn weten was Alcredis hiervan ook niet op de hoogte. Achteraf is gebleken dat zelfs de jaarrekening 2001 onvoldoende beeld gaf van de financiële situatie.”. Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard: “Ik wist dat de crediteuren nooit volledig zouden kunnen worden voldaan uit de opbrengst van de activa. Er is niet overwogen om voor de overname het faillissement van CC aan te vragen, omdat [echtgenote van bestuurder] het garagebedrijf sowieso wilde laten voortbestaan.” Deze verklaringen, in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen, brengen de rechtbank tot het oordeel dat Alcredis ook op 31 mei 2002 niet wist dat het faillissement van CC aanstaande was. Van Alcredis, als kredietverschaffer, kan niet verwacht worden dat zij, indien er aanwijzingen zijn dat CC mogelijk niet meer aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen, onderzoek gaat doen naar de financiële situatie van CC. Naar het oordeel van de rechtbank was het in de omstandigheden van dit geval niet zo dat Alcredis wist dat het faillissement van CC aanstaande was, omdat Alcredis geen inzicht had in de schuldenpositie van CC. Uit de stellingen van de curator volgt voorts niet dat Alcredis tussen 31 mei 2002 en de datum van het faillissement van CC over nieuwe informatie is komen te beschikken waardoor zij, vanaf dat moment, wist dat het faillissement van CC aanstaande was. De rechtbank zal derhalve de vordering van de curator tot het geven van een verklaring voor recht afwijzen. 4.6. De curator heeft tevens gevorderd dat Alcredis de ontvangsten op de bankrekening vanaf 2 mei 2002 aan hem afstaat. De curator heeft niet gesteld dat deze vordering een andere grondslag heeft dan de hiervoor besproken vordering tot afgifte van een verklaring voor recht, zodat ook deze vordering zal worden afgewezen. De curator heeft wel een aantal andere verwijten richting Alcredis geformuleerd, zoals het ten onrechte in rekening brengen van BTW over de koopprijs van de activa, maar deze hebben hun weerslag niet gevonden in hetgeen de curator heeft gevorderd. De rechtbank zal derhalve aan deze stellingen voorbij gaan. 4.7. De rechtbank zal ook de vordering tot het verlenen van inzage in financiële bescheiden afwijzen. Partijen zijn op de eerste comparitie van partijen overeen gekomen dat een vertegenwoordiger van de curator de gewenste stukken kon komen inzien bij Alcredis. Dit is voorafgaand aan de tweede comparitie van partijen ook gebeurd. De curator heeft nadien niet gemotiveerd op welke gronden hij andermaal inzage in deze stukken wenst. De curator heeft ook niet gemotiveerd dat toewijzing van deze vordering een zelfstandig belang dient en dat toewijzing dus ook na afwijzing van de overige vorderingen zou kunnen of moeten plaatsvinden. 4.8. De rechtbank zal de curator als in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van dit geding. 5. De beslissing: De rechtbank: 5.1. wijst de vorderingen af; 5.2. veroordeelt de curator in de proceskosten aan de zijde van Alcredis gevallen, tot op deze uitspraak begroot op € 205,= aan verschotten en op € 1.755,= aan salaris; verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 28 juli 2004. w.g. griffier w.g. rechter